De Slag bij Vlaardingen (1018)

Dr. Kees Nieuwenhuijsen


Artikel gepubliceerd in Terra Nigra 176, 2010, p. 32 - 50. (1)
English version: www.keesn.nl/vlaard/vlaard_en.htm

Inleiding

Op 29 juli 1018 vond de Slag bij Vlaardingen plaats. De Duitse keizer stuurde een leger naar Vlaardingen om daar de opstandige graaf Dirk III te onderwerpen. Echter, het keizerlijke leger werd door de Vlaardingers verslagen en vluchtte in paniek.
Dit is een boeiende gebeurtenis omdat een supermacht het onderspit delfde tegen een - op papier - zwakkere tegenstander. Bovendien is het een belangrijke mijlpaal in het ontstaan en zelfstandig worden van het graafschap Holland.
Hoewel het een spectaculair en belangwekkend wapenfeit was, is de Slag bij Vlaardingen bij het grote publiek niet erg bekend. De meningen over hoe en waar een en ander precies heeft plaatsgevonden lopen uiteen. Dit artikel probeert aan de hand van de oorspronkelijke geschreven bronnen en archeologische gegevens de gebeurtenissen uit 1018 zo goed mogelijk te reconstrueren. Daarbij worden ook de - soms verwarrende - verhalen van geschiedschrijvers uit latere eeuwen besproken.

De bronnen

Verschillende middeleeuwse auteurs hebben de gebeurtenissen in Vlaardingen in 1018 beschreven, maar meestal deden ze dat heel summier. Dat was, helaas, wel vaker het geval bij veldslagen: de samenstellers waren geestelijken die graag moralistische uiteenzettingen gaven, maar weinig of geen militaire details verschaften. In het geval van de Slag bij Vlaardingen zijn er gelukkig ook een paar uitzonderingen. De monnik Alpertus van Metz schreef een - voor middeleeuwse begrippen - uitermate uitgebreid en gedetailleerd verslag. Ook in de kroniek van Thietmar van Merseburg en in de Bisschopskroniek van Kamerijk (Gesta episcoporum Cameracensium) vinden we, naast stichtende woorden, feitelijke informatie. (2) Deze drie werken zijn alle rond het jaar 1020, onafhankelijk van elkaar, tot stand gekomen. Door de informatie uit deze teksten te combineren is getracht een totaalbeeld te vormen over van wat zich in 1018 afspeelde.
Naast deze drie contemporaine bronnen zijn er tal van andere middeleeuwse geschriften geraadpleegd waarin de slag of de hoofdrolspelers kort worden vermeld. Ook is gebruik gemaakt van de laatste archeologische vondsten, die een nieuw licht werpen op Vlaardingen in de elfde eeuw.

Politieke achtergronden

De Lage Landen maakten in 1018 deel uit van het Duitse Rijk, officieel het Heilige Roomse Rijk. De toenmalige keizer was Hendrik II. Zijn gebied omvatte de huidige staten Nederland, het grootste deel van België, Luxemburg, Duitsland, Zwitserland, Oostenrijk en het noorden van Italië. De keizer kon in dit enorme rijk niet overal tegelijk zijn, en daarom had hij zijn gebied beleend aan tal van ondergeschikten. Het noordwestelijk deel van het keizerrijk, Neder-Lotharingen, werd bestuurd door hertog Godfried van Verdun. Het meest noordwestelijke deel van het hertogdom was Frisia, dat onder het gezag van Adalbold, de bisschop van Utrecht viel. Frisia bestond in die tijd uit veel meer dan de huidige provincie Friesland: het was het hele kustgebied vanaf Vlaanderen tot aan de Deense grens. Bisschop Adalbold had op zijn beurt de verdediging van het zuidwestelijk kustgebied weer gedelegeerd aan graaf Dirk III. Deze was een neef van de keizer: zijn moeder Liutgard was een zus van Kunigunde, de keizerin.
Het graafschap van Dirk besloeg ongeveer de provincies Zuid- en Noord-Holland. De naam 'Holland' werd pas in 1101 voor het eerst gebruikt. Tot die tijd heette het gebied West-Frisia.
Graaf Dirk had zijn machtsbasis in Vlaardingen, aan de oever van de rivier de Merwede (de huidige Nieuwe Waterweg). De omgeving bestond uit moerassen. De bewoners waren Friezen die het drassige land langzaamaan droog legden door dijken op te werpen en sloten te graven. De grootvader van Dirk III, graaf Dirk II, had in het jaar 985 van de keizer het zogeheten wildernisregaal ontvangen: het recht om land te ontginnen tussen de riviertjes IJssel en Lier (ongeveer het huidige Rijnmond gebied). (3)

De aanleiding

De reden waarom keizer Hendrik II een strafexpeditie liet uitgaan tegen de graaf en de Friezen, is volgens Alpertus en de Bisschopskroniek tweeledig. Enerzijds wilde de keizer de handelswegen tussen Tiel en Engeland opnieuw toegankelijk maken: Dirk III dwong de schippers die over de Merwede langs kwamen varen om een zware schatting te betalen en bracht zo de handel en bijgevolg de belastinginkomsten van de keizer in gevaar. Daarnaast moest de opstandige graaf uit het ‘Merwedewoud’ verdreven worden, omdat hij dit onrechtmatig in bezit had genomen. Hij had de Friese bewoners cijnsplichtig gemaakt en had er zelfs een burcht gebouwd. Het gebied tussen Lier en IJssel was voor een deel wel Dirk’s rechtmatig eigendom, want in 985 had zijn grootvader dit ontvangen van koning Otto III. Maar er waren ook goederen in de regio waar anderen, in de eerste plaats de bisschop van Utrecht, aanspraak op maakten. Ook de bisdommen Luik, Trier en Keulen en verschillende abdijen hadden belangen in het Maas-Merwedegebied. (4)
Hendrik II had in het jaar 1005 zijn neef nog militaire steun gegeven, om zijn opstandige Friese onderdanen onder de duim te krijgen. Nu keerde hij zich dus tegen hem. Dit past wel in een patroon: in die jaren waren er wel meer conflicten tussen bisschoppen enerzijds en graven anderzijds, en daarin koos de Duitse keizer steevast partij voor de bisschoppen. (5)


Afb. 1. Noord-west Europa rond het jaar 1000. De plaatsen die in de bronnen worden genoemd zijn op de kaart aangegeven. Het hertogdom Lotharingen is lichtgeel gekleurd; de grenzen zijn gebaseerd op Droysen & Andree (1886). Het graafschap Vlaanderen (ten westen van de Schelde) behoorde tot het West-Frankische Rijk. De kustlijn van Nederland is gebaseerd op Mostert (2002, p. 152). Moderne staatsgrenzen zijn rood aangegeven.

Als aanleiding voor de strafexpeditie van keizer Hendik wordt vaak de ‘tolheffing’ door Dirk III genoemd. Echter, de oorspronkelijke bronnen spreken nergens over een tol (teloneum), maar alleen over het betalen van een hoge schatting. Het heffen van tol was een recht dat door de koning of de keizer werd verleend; daarbij werd vastgesteld welk percentage van hun vracht passerende schippers moesten afdragen. Poelman heeft aangetoond dat er in 1018 aan de Merwede geen tol werd geheven, maar dat Dirk en zijn mannen gewoon “zeeroof en kaapvaart” bedreven. (6)
Poelman ontdekte dat de term ‘tol’ pas voor het eerst opdook in de Rymchronyk. Dit is een befaamde vervalsing, toegeschreven aan Klaas Kolyn, een Egmondse monnik die in de twaalfde eeuw de geschiedenis van Holland op rijm zou hebben gezet. In werkelijkheid heeft deze Klaas Kolyn nooit bestaan en is de kroniek pas rond het jaar 1700 geschreven. (7) Aanvankelijk geloofde men in de echtheid van het gedicht en het werd in 1745, voorzien van van “historikundige aantekeningen”, uitgegeven door Gerard van Loon. De Rymchronyk zegt “dat men voert hive, op licht en zwaer mangelinch en vrachte, ti bi dage of bi nachte die ade op- en nedervoer” (dat men voortaan inde, op lichte en zware ruilhandel en vracht, die bij dag of bij nacht het water op- en neervoeren). Van Loon maakte hiervan in zijn commentaar een “tolvordering (welke) onder den naam van Stapelrecht sedert is bekend geworden”. (8) De gezaghebbende historicus Jan Wagenaar (1709 – 1773) nam dit (en nog veel meer wijsheden uit de Rymchronyk) over in zijn Vaderlandsche Historie: “Hy (Dirk III) deedt er tollen heffen van alle waaren, die den stroom op en afgevoerd werden”. (9) Wagenaar erkende later dat hij in de luren was gelegd, en er is sindsdien niemand meer die nog gelooft in de authenticiteit van Klaas Kolyn. (10) Desalniettemin, en ondanks Poelman’s studie, is de term ‘tol’ in relatie met de slag bij Vlaardingen hardnekkig blijven voortbestaan. (11) Recent werd zelfs nog gesuggereerd dat Dirk III formeel het recht had om tol te heffen, en dat alle ophef ontstond toen hij eigenmachtig de tarieven verhoogde. (12)
Tol of niet, het lijkt een academisch verschil: er moest hoe dan ook betaald worden. Toch maakte het wel uit voor de handelaren of ze een door het bevoegd gezag ingesteld percentage moesten afdragen, dat ze tevoren konden incalculeren, of dat ze ten prooi konden vallen aan de willekeur van een roversbende. Dat laatste leidde begrijpelijkerwijs tot heftige verontwaardiging, en uiteindelijk tot maatregelen.

De strafexpeditie

Met Pasen riep keizer Hendrik II een Rijksdag bijeen in Nijmegen. Daar hoorde hij de klachten aan van de Tielse handelaren en van de Utrechtse bisschop. Hendrik besloot dat er een strafexpeditie moest komen tegen de opstandige graaf Dirk. Uit de kroniek van Thietmar is op te maken dat Dirk III zelf ook bij de Rijksdag aanwezig was, en dat hij een poging heeft gedaan om de plannen tegen te houden, maar zonder succes. Dirk wist in elk geval wat hem te wachten stond.
De keizer droeg bisschop Adelbold van Utrecht en hertog Godfried op om tegen graaf Dirk op te trekken. Godfried van Verdun was de hertog van Neder-Lotharingen en hij was in die functie, na de keizer, de machtigste man in het Noordwesten van het Duitse rijk. Uit de Vita Balderici blijkt dat hij andere kopstukken, zoals de bisschop van Luik, kon opdragen om manschappen te leveren.
Godfried had al diverse militaire operaties op zijn naam staan. In 1013 streed hij bij Hoegaarden, met bisschop Balderic van Luik, tegen Lambert met de Baard, de opstandige graaf van Leuven. Die slag eindigde in een bloedige nederlaag voor Godfried. Twee jaar later nam hij revanche in de slag bij Florennes; daar sneuvelde Lambert. In 1017 versloeg hij Gerhard van Metz, ook een opstandige graaf. (13)


Afb. 2. Re-enactors beelden elfde-eeuwse strijders uit. Foto: Kropot.

Naast de ervaren beroepsmilitair Godfried en Adelbold van Utrecht waren nog drie bisschoppen, en hun manschappen, bij de onderneming betrokken: Balderic II van Luik, Gerard van Kamerijk en aartsbisschop Heribert van Keulen. Alles bij elkaar was het 'Duitse' leger eigenlijk vooral een Utrechts/Belgisch/Noord-Frans leger.
De Utrechtse bisschop Adelbold nam persoonlijk deel aan de expeditie, maar het is niet duidelijk of hij daar alleen maar is voorgegaan in het gebed, of dat hij ook daadwerkelijk een zwaard in zijn handen heeft gehouden. Thietmar verhaalt dat Adelbold, voordat het helemaal mis liep, ternauwernood kon ontsnappen. Er is geen expliciete melding van Utrechtse manschappen, maar de bisschop zal niet alleen zijn gegaan. Uit de Mirakelen van de heilige Walburg in Tiel (toegeschreven aan Alpertus) is op te maken dat hij zijn krijgers onder meer in Tiel rekruteerde. Wellicht bleef het Utrechtse contingent onvermeld, omdat het al vroeg op de vlucht ging en daardoor minder verliezen leed.
Bisschop Balderic II van Luik leverde ook troepen en nam ook persoonlijk deel aan de tocht naar Vlaardingen. Hij had kort daarvoor een nieuw crypte laten aanleggen in de Onze Lieve Vrouwe kerk in Maastricht, en die stortte juist op de dag van vertrek in. Het bleek een slecht voorteken te zijn, want onderweg van Tiel naar Vlaardingen werd de bisschop ziek. Bij Heerewaarden ging hij van boord en daar stierf hij, nog diezelfde dag.
Bisschop Gerard van Kamerijk was zelf niet in Vlaardingen: in de Bisschopskroniek is te lezen dat hij zich in zijn bisdom bevond en geen weet had van het verloop van de strijd. Wel deden er soldaten uit zijn bisdom mee aan de slag, en velen van hen sneuvelden. (14) Volgens de Bisschopskroniek van Kamerijk werd ook de aartsbisschop van Keulen opgeroepen om manschappen te leveren. Over hem wordt verder nergens gerept, dus hij zal zelf niet van de partij zijn geweest.

De grootte van de legers

Er is veel gediscussieerd tussen geschiedkundigen over hoe groot vroeg-middeleeuwse legers gewoonlijk waren. De contemporaine bronnen bevatten zelden concrete aantallen, en als er wel aantallen worden vermeld zijn die vaak ongeloofwaardig. Volgens Verbruggen bestonden de legers rond het jaar 1100 meestal uit enkele honderden tot hooguit 4000 man; die inschatting is door veel historici gevolgd. (15)
Met betrekking tot de legers in Vlaardingen zegt de Bisschopskroniek dat “een duizendtal (Dirk III en zijn Friezen) er zelfs tweemaal tienduizend (het leger van de keizer) heeft verjaagd”. Echter, dit is slechts een Bijbelcitaat (Deuteronomium 32: 30) dat niet kan worden gezien als een realistische indicatie voor de aantallen strijders.
Volgens Thietmar werden er meer dan drie keizerlijke legioenen gedood. (16) De grootte van een legioen in de Romeinse tijd varieerde nogal, van 3000 tot wel 6000 man, en in de nadagen van het Romeins Rijk waren het eenheden van nog maar 1000 man. (17) Afhankelijk van welke definitie men hanteert, kan het leger van Hendrik II dus 3000 tot 20.000 strijders geteld hebben. Van Bentum heeft aannemelijk gemaakt dat Thietmar met een legioen een eenheid van ongeveer 1000 man bedoelde, wat zou betekenen dat het totale leger ruim 3000 man sterk was. (18) Afgezet tegen de aantallen volgens Verbruggen (zie boven) zou het keizerlijke leger in Vlaardingen vrij groot zijn geweest, maar niet uitzonderlijk. Echter, of dit nu wel een betrouwbare weergave van de werkelijkheid is, is niet zeker.
Aan de hand van gegevens uit andere periodes kan misschien iets meer gezegd worden over welk aantal strijders in Vlaardingen in 1018 aannemelijk zou zijn.
Rond het jaar 1100 beschikte de bisschop van Luik over 700 gewapende ruiters en kon de graaf van Leuven 200 krijgers opstellen. (19) In 1018 werden er troepen geleverd door vier bisdommen en misschien enkele graven. Hun gezamenlijke strijdmacht kan wel 3000 man groot zijn geweest, maar het is de vraag of zij allemaal al hun manschappen hebben ingezet.
In de veertiende eeuw telden de legers van de Hollandse graven tientallen tot honderden strijders, met soms een uitschieter van 2000. (20) In de elfde eeuw zullen de aantallen lager zijn geweest, aangezien het land minder dicht bevolkt was en er nog geen grote steden waren. Dirk III kon in 1018 misschien over een paar honderd manschappen beschikken. Het lijkt overdreven dat de keizer daar 3000 beroepssoldaten op af stuurde. Op grond van bovenstaande overwegingen lijkt een aantal van ongeveer 1000 keizerlijke strijders logischer dan de meer dan 3000 van Thietmar. Echter, het blijft gissen. De Bisschopskroniek geeft aan dat er een groot krachtsverschil was tussen de twee partijen, en Alpertus noemt het keizerlijke leger enorm (“immensam multitudinem”). Wellicht is Thietmar’s opgave dan toch betrouwbaar.


Afb. 3. Wederopvoering van de Slag bij Vlaardingen op 14/15 juni 2008 in Vlaardingen. Foto: Provinciaal Historisch Centrum Zuid Holland.

Het verloop van de strijd

Over het precieze verloop van de eigenlijke slag geven de drie elfde-eeuwse auteurs elk hun eigen lezing. Het verslag van Alpertus is het meest uitgebreid en gedetailleerd. Het vertelt hoe de vloot met het keizerlijke leger vanuit Tiel de rivier afzakte en bij Vlaardingen aanlegde. Het leger ging van boord en marcheerde naar de burcht van graaf Dirk III. De bewoners van het gebied hadden zich teruggetrokken in die burcht en “op hoger gelegen plaatsen”. Godfried stelde zijn mannen aanvankelijk op rondom de burcht, maar beval ze vervolgens om naar vlak terrein te marcheren omdat het moeilijk zou zijn om de sloten die her en der waren gegraven over te steken. (21) Tijdens die manoeuvre, nog voordat er een slag was gewisseld, riep plotseling iemand dat hertog Godfried was gesneuveld en daardoor brak er paniek uit. De keizerlijke strijders vluchtten terug naar hun schepen, die inmiddels midden in de rivier lagen, omdat het laag tij was geworden. Ze zakten weg in de drassige rivieroever of ze verdronken. De “rovers” in de burcht gebaarden en riepen ondertussen naar de Friezen die op het hoger gelegen terrein zaten, om nu tevoorschijn te komen en de overlevenden in de rug aan te vallen. De vluchters werden met werpspiezen afgemaakt. Pas op het laatst kwam Dirk III met enkele mannen te paard uit de burcht. Ze ontzetten de in het nauw gedreven hertog Godfried en daarmee was de strijd ten einde.
Thietmar geeft een beknopter relaas, waarin sprake is van een hinderlaag: de Friezen kwamen onverwacht van alle kanten tevoorschijn en hakten het keizerlijke leger in de pan. Thietmar geeft aan dat er ook strijders in het water omkwamen.
De Bisschopskroniek van Kamerijk vertelt net als Alpertus over een paniekzaaier (iemand die plotseling “vlucht, vlucht!” schreeuwde) en de massale vlucht, maar dit gebeurde terwijl er al een gevecht aan de gang was tussen de twee legers. Uiteindelijk werd hertog Godfried vanuit een hinderlaag ingesloten en gevangen genomen.
Hertog Godfried overleefde de slag en werd gevangen genomen. Alpertus en de Bisschopskroniek benadrukken dat hij niet op de vlucht sloeg maar tot het laatste moment doorvocht.
De drie bronnen putten zich uit in geweeklaag over hoe jammerlijk het keizerlijke leger werd verslagen en hoe onnoemelijk veel doden daarbij zijn gevallen, terwijl de verliezen aan de kant van Dirk III klein of zelfs nihil waren.


Afb. 4. De arrestatie van hertog Godfried, tijdens de wederopvoering van de Slag bij Vlaardingen op 14/15 juni 2008 in Vlaardingen. Foto: Rene Kuysten.

De locatie

Uit de vroeg-middeleeuwse kronieken is niet precies op te maken waar in Vlaardingen een en ander zich afspeelde en welke bewegingen de strijdmachten exact hebben gemaakt. Drie moderne auteurs hebben getracht dit te reconstrueren: Hoek, de Graaf en de Ridder.
De Rotterdamse stadsarcheoloog Hoek plaatste de slag drie kilometer ten westen van Vlaardingen, ter hoogte van de huidige gemeentegrens met Maassluis. Zijn argumentatie was, dat een vlootlanding bij Vlaardingen zelf niet mogelijk was omdat het aan een buitenbocht van de rivier lag, aan diep water. Graaf Dirk III bevond zich in zijn burcht die, volgens Hoek, nog verder naar het westen lag, in Maasland. Dat het gevecht toch als de slag bij Vlaardingen de kronieken in ging zou te danken zijn aan het feit dat Vlaardingen als handelsplaats meer internationale bekendheid had dan het grotere Maasland. (22)
De reconstructie van Hoek is weerlegd door de Graaf, die onder meer aanvoerde dat het uitwisselen van signalen tussen de Friezen (in Vlaardingen) en de burcht (zes kilometer naar het westen) moeilijk zal zijn gegaan, en door Halbertsma en de Ridder, die beiden beargumenteerden dat Dirk III in Maasland helemaal geen burcht heeft gehad. (23)
De Graaf nam aan dat de keizerlijke troepen direct ten zuiden van de Vlaardingse kerkheuvel aan land zijn gegaan. Dat klinkt logisch: zo namen zij immers de kortste weg naar hun doel. Echter, het vervolg dat de Graaf schetst is minder aannemelijk: de uiteindelijke schermutselingen zouden zich ongeveer twee kilometer naar het oosten hebben afgespeeld, in de Babberspolder. Beide legers moeten daartoe de kreek de Vlaarding zijn overgestoken. De Graaf heeft geen duidelijke onderbouwing voor die manoeuvre. (24)
Volgens de laatste inzichten van de Vlaardingse stadsarcheoloog Tim de Ridder speelden de troepenverplaatsingen, de eigenlijke strijd en de vlucht zich af in de huidige Vettenoordse polder: een beperkt gebied van circa 500 x 500 meter westelijk en zuidelijk van de kerkheuvel.
Deze kerkheuvel in het centrum van Vlaardingen is de meest voor de hand liggende locatie voor de burcht van Dirk III. Die moet dan aan de oostkant van de heuvel hebben gelegen. Vanaf deze plek waren de Merwede, de haven, de grafelijke hof en de wijde omgeving te overzien. Dus een uitstekende strategische positie. (25)
In het begin van de elfde eeuw was de kerkheuvel een natuurlijke oeverwal langs de Vlaarding. Er stond een kerk(je). Na 1050 is de oeverwal in fasen opgehoogd waardoor de huidige kerkheuvel ontstond. Een van de grootste ophogingen die in een keer plaatsvonden was in het midden van de 12e eeuw ten behoeve van de bouw van de nieuwe kerk. Sinds de 12e eeuw wordt de kerkterp voor het grootste deel in beslag genomen door de Vlaardingse ‘Grote Kerk’. (26)
In januari 2007 is met grondradar- en tracer-onderzoek enkele meters onder de kerk een ringvormige structuur aangetroffen, met een diameter van 27 meter. Uit welk materiaal die ring bestaat is onbekend. Vanwege de locatie (de kerk is er pal overheen gebouwd) is dit ook lastig te achterhalen. De precieze ouderdom van de ring is ook niet bekend, maar in elk geval moet deze dateren van voor de grote ophoging van de kerkheuvel, dus van voor circa 1150. (27) Het is aanlokkelijk om hierin de restanten te zien van een ringburcht die rond het jaar 1000 door Dirk III is gebouwd.


Afb. 5. De Turmhügelburg in Lütjenburg (Noord-Duitsland) is een reconstructie van een vroeg-middeleeuwse burcht. De diameter van de palissadewal is circa 12 meter,die van de heuvel 25 tot 30 meter. Een dergelijk type kan in de elfde eeuw ook in Nederland gestaan hebben. Foto: Kees Nieuwenhuijsen.

In de Ridder’s visie vond de ontscheping direct ten zuiden van de kerkheuvel plaats (net als bij de Graaf). Dirk III verschanste zich in zijn burcht, gelegen op de kerkheuvel, en de Friezen trokken zich terug rondom en mogelijk in de circa 300 meter naar het noordwesten gelegen grafelijke hof. Archeologisch onderzoek heeft aannemelijk gemaakt dat er tussen de landingsplaats en de hof twee kreken of grachten liepen. Om slag te kunnen leveren met de Friezen, moesten Godfried en zijn mannen deze twee waterlopen oversteken. Tijdens de manoeuvres om een goede oversteekplaats te vinden brak paniek uit. Op dat moment riep en gebaarde men vanuit de burcht de Friezen die zich hadden verschanst rondom het hof (de hoger gelegen plaatsen) om de vluchters in de rug aan te vallen. (28)
Bij deze reconstructie moet benadrukt worden dat het een hypothese is, gebaseerd is op een aantal aannames. De veronderstelde locatie van de burcht is niet bewezen, en of met de ‘hoger gelegen plaatsen’ inderdaad de hof wordt bedoeld is ook niet zeker. (29) Wel lijkt de gang van zaken zoals de Ridder die schetst de meest plausibele tot nu toe.

“Vlucht, vlucht!”

Een van de meest opmerkelijke aspecten van de Slag bij Vlaardingen is, dat het professionele leger van de keizer plotseling in paniek raakte, terwijl er nog geen eigenlijke gevechtshandelingen waren gepleegd. Dit beeld komt althans naar voren uit het verslag van Alpertus waarin eerst de paniek onder de keizerlijke troepen wordt beschreven, en waarin daarna pas de Friezen tevoorschijn komen. Alpertus zegt dat de soldaten vluchtten zonder dat iemand hen op de hielen zat, en werden gedood zonder dat ze zelf hun zwaard hadden getrokken.
Dit verloop is in tegenspraak met Thietmar en de Bisschopskroniek, die beiden melden dat er voorafgaand aan de vlucht al wel een gevecht aan de gang was. Overigens geeft ook Alpertus zelf een aanwijzing dat er al gevochten was: “iemand schreeuwde plotseling dat hertog Godfried, in de voorhoede, door een aanval van de Friezen in het nauw gebracht, de strijd ontvlucht was”. Het laatste deel van dat gerucht klopte niet, want Godfried bleef manmoedig tegenstand bieden. Het eerst deel kan wel waar zijn geweest, en daarmee kan dan dezelfde hinderlaag zijn bedoeld als bij Thietmar en de Bisschopskroniek. Het keizerlijke leger zou dan tijdens de manoeuvres zijn verrast door een Friese aanval vanuit een hinderlaag, waarop een deel (in elk geval niet de voorhoede met daarin Godfried) in paniek raakte en wegvluchtte. Daarop volgden de signalen vanuit de burcht en maakten de Friezen vanuit de hof het werk af. Aangenomen mag worden dat de Friezen, vanwege hun lichte uitrusting en hun bekendheid met het terrein, minder moeite hadden met het oversteken van de sloten dan hun zwaar bepantserde tegenstanders.
Op het vlakke en kale kweldergebied zal het leggen van een hinderlaag niet eenvoudig zijn geweest. Het is denkbaar dat de Friese aanvallers zich verborgen hielden achter de dijken die ten westen van de nederzetting Vlaardingen, parallel aan de afwateringsgrachten, waren aangelegd. Misschien hebben ze het keizerlijke leger verrast tijdens het oversteken van de eerste gracht (de Poeldijkse watering). Als er voor de oversteek gebruik gemaakt moest worden van enkele planken of smalle bruggetjes, dan heeft het misschien wel een uur geduurd voordat het hele leger aan de overkant was. Een fase waarin een eerste voorhoede al was overgestoken, en niet direct bijgestaan kon worden door de hoofdmacht van het leger, zou ideaal zijn voor een Friese verrassingsaanval.


Afb. 6. Detailkaart van Vlaardingen en directe omgeving de elfde eeuw. De kaart is getekend over een kaart van het moderne Vlaardingen. De rivier liep destijds dichter langs de kerkheuvel. Bron: de Ridder (2006).

Een enigszins vergelijkbare situatie deed zich voor in het jaar 939, toen de opstandige hertogen Everhard en Giselbert werden verslagen bij het oversteken van de Rijn bij Andernach. Ze hadden een groot leger en werden heimelijk gevolgd door de koningsgetrouwe graven Konrad en Udo met een veel kleiner aantal strijders. De graven durfden vanwege de overmacht niet aan te vallen.
Bij Andernach stak het leger van Everhard en Giselbert de rivier over. Dit gebeurde in etappes, met scheepjes, en uiteindelijk bevonden alleen de legerleiders met enkele getrouwen zich nog op de oostelijke oever. Op dat moment zetten Konrad en Udo met hun kleine legertje de aanval in. De twee hertogen werden afgemaakt, terwijl de hoofdmacht van hun leger vanaf de overkant niet anders kon doen dan toekijken. (30)
Misschien was er in Vlaardingen in 1018 ook een situatie waarin een klein deel van het leger, met daarbij de aanvoerder, aan de ene kant van het water stond, en de hoofdmacht aan de andere kant.

De afwikkeling

De opponenten haastten zich na afloop van de strijd om vrede te sluiten. Hertog Godfried werd snel weer vrij gelaten en hij zorgde ervoor dat bisschop Adelbold en graaf Dirk III zich verzoenden Waarschijnlijk realiseerden beide partijen zich dat de verdediging van de Friese kusten tegen Viking-invallen van groter belang was dan hun onderlinge geschillen. Thietmar verwoordt het als volgt: “Er was voor dat gebied immers geen machtige verdediger meer, mocht verder nog een grimmiger vijand zich verheffen”. Weliswaar deden de Vikingen de Lage Landen voor het laatst aan in 1006 en 1009, maar in Engeland plunderden ze nog enkele jaren voort. (31) Het is daarom goed mogelijk dat in 1018 in Frisia de dreiging nog steeds werd gevoeld.
De verzoening tussen Adelbold en Dirk is een van de laatste dingen die Thietmar noteerde: de schrijver overleed op 1 december 1018. In zijn kroniek volgen nog enkele feiten die dateren van oktober 1018. De vrede moet dus al binnen twee maanden na de slag zijn getekend. Thietmar’s mededeling dat de verzoening tot stand kwam met hulp van hertog Godfried, geeft aan dat er al direct na de slag is onderhandeld, nog tijdens Godfried’s gevangenschap in Vlaardingen. Alpertus zegt dat Dirk na de slag onderdanig voor de hertog op de knieën viel, maar dat lijkt een iets te romantische voorstelling van zaken.
Er is niets bekend over de afspraken die de partijen hebben gemaakt. Henderikx vermoedt dat Dirk III toezeggingen aan de bisschop van Utrecht heeft moeten doen en zelfs bezittingen heeft afgestaan. Dat zou wel merkwaardig zijn, want Dirk was toch als winnaar uit de strijd gekomen. In hetzelfde artikel suggereert Henderikx dat er na de Slag bij IJsselmonde in 1076, waar ook een graaf van Holland een bisschop van Utrecht versloeg, een voor de overwinnaar gunstige regeling werd getroffen. (32) Dat klinkt logischer, en het is daarom aannemelijk dat Dirk III in 1018 niet alleen heeft hoeven inleveren, maar dat ook van de kant van de bisschop en de keizer concessies zijn gedaan. Wellicht hebben ze beloofd de graaf voortaan met rust te laten. In elk geval zijn er na de Slag bij Vlaardingen gedurende drie decennia geen conflicten meer gemeld aan de oever van de Merwede.

Andere lezingen

In latere geschriften wordt de veldslag bij Vlaardingen ook regelmatig aangehaald, maar veel beknopter dan in de drie hierboven besproken kronieken. In sommige gevallen wordt volstaan met het bericht dat hertog Godfried in Frisia oorlog voerde tegen graaf Dirk. De Annalen van Elmare zeggen niet meer dan “slag in Vlaardingen”. Andere bronnen vertellen iets meer. De Kroniek van Anselmus en het Necrologium van Sint-Lambert bevestigen dat het bisdom Luik een bijdrage aan het keizerlijke leger leverde. De Annalen van Lobbes en de Necrologia van Merseburg en van Weissenburg noemen de namen van deelnemers die in andere bronnen niet voorkomen. In de Vita Balderici is te lezen over de wijze waarop de slag werd voorbereid, en wordt gezegd dat er een bloedverwantschap bestond tussen bisschop Balderic en graaf Dirk III.
Sigebert van Gembloers gaf een vrij uitgebreid bericht over de Slag bij Vlaardingen. Hij schetste, bijna een eeuw na dato, het verloop van de gebeurtenissen iets anders dan de vroeg-elfde-eeuwse bronnen. Het lijkt of Sigebert de jaren 1005 en 1018 op een hoop heeft gegooid, want hij verhaalt dat graaf Dirk tegen de Friezen vocht om zijn vader te wreken op het moment dat de hertog tegen hem ten strijde trok. Uit de vroeg-elfde-eeuwse bronnen blijkt dat de Friezen in 1018 al onderworpen waren en dat zij streden aan de zijde van de graaf. De rest van Sigebert’s verhaal komt wel overeen met de contemporaine bronnen. Ook hier handelde hertog Godfried in opdracht van de keizer en nam de strijd een wending door de woorden ‘vlucht, vlucht’. De uitkomst van de slag is dat de Friezen vele tegenstanders doodden en dat de hertog gevangen werd genomen.
Later is Sigebert’s versie van het verhaal vrijwel letterlijk overgenomen in de Annalen van Egmond en daarna ook in de Egmondse kroniek. De Annalen van Park baseren zich eveneens op Sigebert, maar maken het verhaal nog iets smeuïger: de stem die ‘vlucht, vlucht’ riep kwam vanuit de hemel.
Ook Rupert van Deutz herhaalt Sigebert’s verslag voor een deel. Rupert zegt verder dat aan alle kanten vele tegenstanders gedood waren. Hij deelt bisschop Wolbodo van Luik, de opvolger van Balderic, een belangrijke rol toe in de onderhandelingen na afloop van de slag. Dit is een eeuw later door Reinerus letterlijk overgenomen in de Vita Wolbodonis. Echter, in de drie contemporaine bronnen is hertog Godfried de vredesonderhandelaar en wordt Wolbodo helemaal niet genoemd.

Twee veertiende-eeuwse bronnen

Twee veertiende-eeuwse bronnen, Beke’s Chronographia en de Bella campestria, geven een lezing van de gebeurtenissen op 29 juli 1018 die op diverse punten afwijkt van de contemporaine bronnen.
In de Chronographia van Johannes de Beke is er behalve bij de aanvallers ook sprake van zware verliezen aan de zijde van graaf Dirk III. Wellicht heeft Beke, die in opdracht van de bisschop van Utrecht werkte, hier getracht het verlies van het bisdom minder beschamend voor te stellen. Verder noemt hij de Utrechtse bisschop Bernulf als vredestichter naderhand. Deze Bernulf kwam pas in 1028 in functie; volgens de eigentijdse bronnen werd de vrede al veel eerder getekend. Ook dit kan een poging zijn om de rol van Utrecht een positieve draai te geven. Dat Beke vanuit een Utrechtse optiek schreef blijkt verder nog uit het feit dat hij enkel bisschop Adelbold als tegenstander van de graaf vermeldt. De keizer, hertog Godfried en de andere bisschoppen komen niet in zijn verhaal voor. Beke verzwijgt Adelbold’s smadelijke vlucht, nog voor het einde van de strijd. De Bella campestria geven eenzelfde verhaal.
De aanleiding voor de slag op 29 juli 1018 wordt in deze veertiende-eeuwse bronnen heel anders voorgesteld dan in de contemporaine: het zou een direct gevolg zijn van een eerder treffen tussen bisschop Adelbold en de Hollandse graaf. De Utrechtse bisschop zou namelijk al op 11 juli 1018 met een groot leger tegen Dirk III ten strijde zijn getrokken omdat die het gebied bij Bodegraven in bezit had genomen, dat Dirk Bavenzoon van de bisschop in leen hield. De bisschop verloor toen de strijd en wilde revanche. (33)
Opvallend is dat diverse strijders aan de zijde van de bisschop die op 11 juli 1018 zijn gevallen, bij naam genoemd worden. De namen van de gesneuvelden zouden afkomstig kunnen zijn uit een onbekende, verloren gegane bron. Het is echter wel merkwaardig dat deze namen in geen enkel ander verhaal over 1018 voorkomen.
Diverse historici hebben hun visie gegeven op de mogelijkheid van een veldslag voorafgaand aan die op 29 juli 1018. Hirsch beschouwde de berichtgeving in de Bella campestria over 1018 als betrouwbaar. Oppermann achtte het daarentegen niet uitgesloten dat de slag van 11 juli “een verzinsel van Beka” was. Immers, in de uitvoerige berichten over het jaar 1018 van Alpertus, Thietmar en de Bisschopskroniek van Kamerijk, komt niet meer dan één slag voor. Volgens de Graaf was er in 1018 slechts één veldslag omdat Dirk Bavenzoon pas later op het toneel verscheen en dus in 1018 niet kan hebben meegevochten. Dit is een zwak argument, want over de levensloop van Dirk Bavenzoon is niets met zekerheid bekend. Van Tuyl stelde dat de verovering van het beneficium, gelegen tussen Bodegraven en Zwammerdam, door Dirk III wel degelijk heeft plaatsgevonden maar dat dit pas na 1018 kon zijn gebeurd. Ook Halbertsma suggereerde dat de schermutselingen bij Bodegraven pas later in de elfde eeuw plaatsvonden. (34)
Naast de veertiende-eeuwse Hollandse kronieken zijn er nog enkele bronnen die de mogelijkheid van een eerdere veldslag in 1018 ondersteunen, maar ze vormen zeker geen hard bewijs. Thietmar vertelt dat Dirk III al meermalen krijgers van bisschop Adelbold had gedood en ook volgens de Vita Balderici veroorzaakte de graaf oorlog en oproer. Dat wijst op eerdere vijandelijkheden, maar niet noodzakelijk op één enkele grote veldslag. Het Necrologium van Merseburg vermeldt op 11 juli de dood van een Godiza met veel anderen, maar waarschijnlijk is dat een vergissing, want hetzelfde is onder 30 juli nogmaals te lezen. (35)
De meest concrete aanwijzing is te vinden in de valse oorkonde van 2 mei 1064, die zegt dat Dirk Bavenzoon uit zijn leengoed bij Bodegraven werd verjaagd door graaf Dirk. Het is lastig te achterhalen wanneer dit kan zijn gebeurd, want het falsum geeft geen jaartal en over Dirk Bavenzoon is verder niets bekend. Wel noemt het falsum de naam van zijn voorganger: Godezo. (36) Om te bepalen wanneer Dirk Bavenzoon het gebied in leen hield, moet deze Godezo geïdentificeerd worden. Het meest waarschijnlijk is dat het graaf Godizo van Hammenstede (in Westfalen) was, wellicht een zoon van zijn voorganger Unroch, en dezelfde als de Godizo die sneuvelde op 29 juli 1018 in Vlaardingen. (37) Minder voor de hand ligt hertog Gothelo van Neder-Lotharingen (1023 - 1044). (38) In beide gevallen zou Dirk Bavenzoon het benificum pas na de Slag bij Vlaardingen hebben verworven en moet een eventuele Slag bij Bodegraven na 1018 worden gedateerd.
Er is nog een derde kandidaat: Godizo van Aspel, genoemd in de kroniek van Alpertus, zoon van Richizo en overleden in 1016. (39) Met deze Godizo als voorganger kan Dirk Bavenzoon het benificium al in 1016 hebben ontvangen en zou een veldslag op 11 juli 1018 in theorie mogelijk zijn. Dan moet het gebied rond Bodegraven wel in korte tijd (1010 – 1018) drie verschillende leenmannen gehad hebben. En aangezien Godizo van Aspel regelmatig in conflicten tegenover bisschop Adelbold stond, is het onwaarschijnlijk dat diezelfde bisschop hem als leenman zou kiezen.
Tenslotte kan nog een argument tegen een eerdere slag in 1018 gehaald worden uit de kroniek van Thietmar en de Vita Balderici. Uit deze geschriften is op te maken dat in april 1018 in Nijmegen de Vlaardingen-operatie in gang werd gezet en dat het een omvangrijke onderneming was waarvan de voorbereidingen enkele maanden duurden. Het is niet logisch dat een van de hoofdrolspelers een paar weken voor de grote dag op eigen houtje slag ging leveren met Dirk III.
Al met al zijn de argumenten voor een veldslag op 11 juli 1018 weinig overtuigend. De idee dat het verlies van het beneficium van Dirk Bavenzoon de aanleiding vormde voor de Slag bij Vlaardingen is, zoals Oppermann al suggereerde, een verzinsel van Beke.
Het is niet uitgesloten dat er op een later tijdstip wel is gevochten bij Bodegraven. Van Tuyl gaat daar inderdaad van uit, en stelt dat Dirk III de betreffende graaf van Holland was. (40) Kuiken meent op grond van nog een andere valse oorkonde, het Memoriale Adelboldi, de usurpatie zelfs te kunnen dateren voor het jaar 1021. (41) Dit is echter niet zeker: de strijd bij Bodegraven kan ook pas ten tijde van Dirk IV zijn gestreden. (42)
In de Chronographia beschrijft Beke nog een derde veldslag, die kort na de slag van 29 juli plaatsvond. Graaf Dirk III trok na zijn tweede overwinning tegen bisschop Adelbold ten strijde tegen de Friezen. Beke vertelt dat de keizer aan hertog Godfried de opdracht gaf om de graaf te helpen. De Hollandse troepen sloegen op de vlucht na het horen van de befaamde woorden ‘vlucht, vlucht’. Het grootste deel van de manschappen werd gedood en de hertog werd gevangen genomen. Hoe het de hertog daarna verging, wordt door de Beke niet gezegd.
Beke schotelt hier wederom een relaas voor dat niet strookt met de oudste kronieken. Dat ligt in dit geval niet zozeer aan Beke zelf, maar aan eerdere auteurs die hun bronnen verkeerd hebben geïnterpreteerd. Om er achter te komen hoe het verhaal in de wereld is gekomen, moeten we terug naar de Bisschopskroniek van Kamerijk, opgesteld in het begin van de elfde eeuw. Die kroniek verhaalt over het gebied genaamd ‘Merwede’ waar de Friezen woonden die graaf Arnulf hadden vermoord en dat door graaf Dirk III in bezit werd genomen. Hierop volgt het verslag van de strijd tussen graaf Dirk en hertog Godfried waarbij voor het eerst het ‘fugite, fugite’ klinkt. De Bisschopskroniek noemt geen jaartallen. Bijna een eeuw later stelde Sigebert van Gembloers zijn kroniek op. Hij moet zich in elk geval op de genoemde passage uit de Bisschopskroniek hebben gebaseerd, want hij vermeldt ook de kreet ‘fugite fugite’. Sigebert schreef dat Dirk III tegen de Friezen vocht om zijn vader te wreken, en dat hertog Godfried door keizer Hendrik II op Dirk III werd afgestuurd. Op zich klopt dit, alleen plaatst Sigebert de twee conflicten allebei in het jaar 1018, terwijl de strijd tegen de Friezen al in 1005 werd gestreden.
Dit fragment van Sigebert werd enige jaren later vrijwel letterlijk overgenomen in de Annalen van Egmond. Rond 1270 werd dit weer vrijwel letterlijk overgenomen in de Egmondse kroniek, en die vormde op zijn beurt in 1280 – 1282 de basis voor de Rijmkroniek van Holland. In de Rijmkroniek zijn de gebeurtenissen andermaal verdraaid. Nu lezen we dat de Hollandse graaf Dirk III bij zijn aanval op de Friezen steun kreeg van keizer Hendrik en hertog Godfried. De Friezen wonnen en hertog Godfried werd gevangen genomen. De Rijmkroniek vermeldt geen andere gevechten in 1018. Het moge duidelijk zijn dat de auteur van de Rijmkroniek hier de geschiedenis verkeerd weergeeft. Misschien kende hij wel Thietmar’s bericht over het jaar 1005 (toen kreeg Dirk III wel hulp van de keizer tegen de Friezen) en is hij daardoor in de war gebracht. Hoe dan ook, de Rijmkroniek vermeldt wel de juiste deelnemers, maar in de verkeerde rollen.
En dan uiteindelijk Johannes Beke. Hij zat met twee verschillende lezingen van de gebeurtenissen in 1018: enerzijds de Egmondse kroniek en anderzijds de Rijmkroniek. Het lijkt alsof Beke zich daaruit heeft gered door de twee versies als twee afzonderlijke veldslagen te presenteren: een op 29 juli en een later in het jaar. Hij verzon daarbij dat Dirk’s aanval op de Friezen was ingegeven door overmoed na de overwinningen van 11 en 29 juli, en dat die hoogmoed door God werd bestraft.

Vlaardingen of Dordrecht?

De slag bij Vlaardingen moet zich hebben afgespeeld in of in de directe omgeving van de stad. De middeleeuwse bronnen noemen immers Vlaardingen als locatie van de strijd. (43) Bovendien was de stad het hoofdkwartier van Dirk III, dus is het logisch dat de keizer zijn expeditie hierheen stuurde. Ondanks deze duidelijke aanwijzingen werd in de achttiende en negentiende eeuw hardnekkig beweerd dat niet Vlaardingen maar Dordrecht het strijdtoneel is geweest. De ‘Slag bij Dordrecht’ is te vinden bij diverse geschiedschrijvers uit die tijd, en wordt soms ook nog door een moderne historicus gesuggereerd. (44)
Deze visie is onhoudbaar, niet alleen omdat de bronnen over de veldslag uit 1018 wel Vlaardingen en niet Dordrecht noemen, maar ook omdat uit andere gegevens naar voren komt dat Dordrecht in die tijd slechts de naam van een riviertje was en dat er daar nog geen nederzetting van betekenis bestond, en zeker geen burcht. De naam Thuredrech of Thuredriht verschijnt voor het eerst halverwege de elfde eeuw, in de berichten over de moord op Dirk IV (1049) (45) en in een oorkonde van koning Hendrik IV (1064), die gewag maakt van een capella noviter constructa: een nieuw gebouwde kapel in Dordrecht. (46) Deze oorkonde is weliswaar onecht, maar de geografische beschrijvingen kunnen wel betrouwbaar zijn. Dat zou kunnen betekenen dat er enkele decennia na 1018 in Dordrecht een kerkje werd gesticht. (47) Echter, van een militaire vesting is nergens sprake. De stad zou pas na de overstromingen van circa 1150, die de loop van de rivieren aanmerkelijk wijzigde, enige betekenis krijgen. Daarna stichtte graaf Floris III er een tol en zou Dordrecht geleidelijk uitgroeien tot de belangrijkste stad van het graafschap Holland. (48) Maar dat was lang na 1018.
Opgravingen in de Dordtse binnenstad, tussen 1968 en 1971, hebben geen enkel bewijs opgeleverd voor het bestaan van een elfde-eeuwse nederzetting. (49) In Vlaardingen zijn wel vroeg-elfde-eeuwse vondsten gedaan. Er is hier rond het jaar 1000 een grafelijke hof aangelegd. (50) Het grafveld op de Vlaardingse Markt, ontdekt in 2002, bevatte skeletten van mensen die rond 1050 zijn overleden en die in redelijke welstand hadden geleefd. Dit wijst erop dat de elite zich destijds in Vlaardingen ophield. (51) De bovengenoemde geo-fysische vondsten kunnen een aanwijzing zijn dat er in de elfde eeuw op de kerkheuvel een burcht heeft gestaan. Er werd al opgemerkt dat dit laatste niet bewezen is, maar ook zonder die gegevens zijn er voldoende redenen om vast te stellen dat de Slag bij Vlaardingen in 1018 inderdaad bij Vlaardingen en niet bij Dordrecht plaatsvond. Jansen zegt het als volgt: “Niets wettigt de veronderstelling dat de gebeurtenissen in 1018 zich bij Dordrecht hebben afgespeeld. Dordrecht bestond toen nog niet”. Ook andere moderne historici verwijzen de verhalen over Dordrecht naar het rijk der fabelen. (52)


Afb. 7. Het midden/westen van Nederland in de elfde eeuw. Naar Henderikx (1997, p. 104) en Mostert (2002, p. 152).

Hoe komt het dan toch dat Dordrecht lange tijd als locatie van de Slag bij Vlaardingen is beschouwd? In 1910 achterhaalde Poelman dat de oorsprong van de misvatting in de al eerder genoemde vervalste Rymchronyk ligt. Klaas Kolyn dichtte dat Dirk III aan de Merwede een vesting en een dorp stichtte, dat hij de nederzetting Dordrecht noemde, en dat zich daar in 1018 de beroemde slag afspeelde. De historicus Jan Wagenaar nam dit verhaal voor waar aan, en hij bedacht bij de stichting van Dordrecht nog het jaartal 1015. (53) Wagenaar is vervolgens door velen gevolgd. (54)
Het feit dat de rivieren in de loop der tijd andere namen kregen heeft bijgedragen aan de verwarring. In de Middeleeuwen werd de naam ‘Merwede’ gebruikt voor het riviertracé van Woudrichem tot aan de Noordzee. Tegenwoordig heet alleen het eerste stuk nog Merwede; het gedeelte van Dordrecht naar IJsselmonde draagt nu de naam Noord en het laatste stuk staat bekend als de Nieuwe Maas. (55) Bij ‘Merwede’ denkt men nu eerder aan Dordrecht, maar 1000 jaar geleden lag de nederzetting Vlaardingen wel degelijk aan de Merwede, aan de scheepsroute van Tiel naar de Noordzee. Langs deze route voer de keizerlijke vloot in 1018 naar de burcht van Dirk III, in Vlaardingen.

Kometen in 1018

Grote veldslagen zijn vaak omgeven door kosmische verschijnselen. Het bekendste voorbeeld is wel de verschijning van de komeet van Halley, kort voor de slag bij Hastings (1066). Ook in de verhalen over Vlaardingen komen kometen voor: een kort voor de slag van 29 juli 1018, en een kort daarna.
De eerste komeet had een langgerekte vorm en was lange tijd te zien: gedurende bijna 4 maanden. Hij wordt genoemd in de Bisschopskroniek van Kamerijk. Dit bericht is later (onder het jaar 1017) overgenomen door Sigebert en in de Annalen van Egmond en van Keulen. Een onafhankelijke vermelding van dezelfde komeet staat in de Annalen van Quedlinburg.
De tweede komeet verscheen na de veldslag, in de herfst, en was 2 weken lang te zien. Deze komeet stond in het sterrenbeeld de Grote Beer. Hij is beschreven door Alpertus en Thietmar. Dezelfde komeet is waargenomen in Ulster en zelfs in China, Japan en Korea. De Oosterse bronnen noemen 3 of 4 augustus als begindatum, en de noordelijke hemel (waar ook het sterrenbeeld Grote Beer staat) als plaats. (56)
Op een Angelsaksische munt uit het begin van de elfde eeuw staat een afbeelding die misschien de komeet uit augustus 1018 voorstelt. Het betreft een zilveren penning, geslagen in Norwich tussen 1017 en 1023. De Engelse koning Cnut staat op de kopzijde van de munt, met rechts van hem een dolk-achtige vorm. Marshall Faintich suggereert dat, wegens het ontbreken van een pareerstang, deze afbeelding in plaats van een dolk ook een komeet zou kunnen voorstellen. Kometen werden in de Middeleeuwen gezien als voorteken wisseling van de macht. Als de ‘dolk’ inderdaad een komeet voorstelt, dan moet dit volgens Faintich de komeet van augustus 1018 zijn. Cnut werd koning van Engeland in 1016 en verwierf in 1018 ook de Deense kroon. (57)


Afb. 8. Angelsaksische penny met de afbeelding van koning Cnut en, wellicht, de komeet uit 1018.

Behalve de kometen noemt Alpertus ook nog een zonsverduistering met Pasen in het jaar 1018. Hiervoor is elders geen bevestiging gevonden. De Annalen van Keulen vermelden in de elfde eeuw diverse zonsverduisteringen en kometen, maar niets in augustus 1018.

De betekenis van de Slag bij Vlaardingen

De Slag bij Vlaardingen kan beschouwd worden als het begin van het zelfstandige graafschap Holland. Dirk III toonde hier dat hij zich niet de wet hoefde laten voorschrijven door superieuren. Later in de elfde eeuw probeerden de Duitse koningen en keizers nog wel om de graven van West-Frisia te onderwerpen. Ze werden daarbij enthousiast gesteund door de bisschoppen van Utrecht. In de jaren 1070 - 1076 leek het mis te gaan, toen hertog Godfried ‘met de Bult’ en bisschop Willem de jonge graaf Dirk V uit het graafschap verjoegen. Maar met de hulp van graaf Robrecht van Vlaanderen slaagde Dirk erin de hertog uit te schakelen, (58) en zijn graafschap te heroveren. Dit gebeurde in de Slag bij IJsselmonde, op 8 juni 1076. Ook al zo’n belangrijke maar onbekende veldslag...

Noten

1 - Met dank aan Tim de Ridder (stadsarcheoloog van Vlaardingen) voor het kritisch doorlezen van het manuscript. Deze webpagina is een op details aangepaste versie van het artikel in Terra Nigra. (terug)
2 - Een lijst van alle genoemde middeleeuwse bronnen staat op het eind van dit artikel. Een volledig overzicht van alle teksten, met Nederlandse vertaling, is in voorbereiding (Nieuwenhuijsen 2011). (terug)
3 - OHZ 55; Bult (1986). (terug)
4 - Henderikx (1997, p. 116-117). (terug)
5 - Reuter (1991, p. 308). (terug)
6 - Poelman (1910). Met dank aan Henk ’t Jong die mij op deze studie attendeerde. (terug)
7 - Er bestaan diverse theorieën omtrent de identiteit van de vervalser; zie website Klaas Kolyn. (terug)
8 - Van Loon (1745, p. 287). (terug)
9 - Wagenaar (1749, p. 140). (terug)
10 - Over het ontstaan en de ontmaskering van de vervalsing: de Bonth (1993). (terug)
11 - Blok (1986, p. 170); Halbertsma (2000, p. 195); Henderikx (1997, p. 115); Hirsch (1875, p. 98); Hoppenbrouwers (2002, p. 121); Janse (2002, p. 72); Jansen (1982, p. 282); Klein (2004, p. 43). (terug)
12 - Verkerk (1997, p. 102). (terug)
13 - Werner (1991, p. 382 - 384). (terug)
14 - Het is opmerkelijk dat de deelname en het sneuvelen van manschappen uit Kamerijk wel wordt vermeld door Thietmar, maar niet in de eigen Bisschopskroniek. (terug)
15 - Verbruggen (1977, p. 6 e.v.); Halsall (2003, p. 119 e.v.). (terug)
16 - De Graaf (1996, p. 100) heeft voor de nodige verwarring gezorgd met de opmerking “Thietmar vertelt dat er in de ziltige zwinnen en killen meer dan 900 doden vielen en dat waren, volgens de bisschop die er niet zoveel verstand van heeft, meer dan drie legioenen”. Echter, Thietmar noemt nergens zwinnen of killen of soortgelijke termen, en ook het getal 900 is in zijn kroniek niet te vinden. Wellicht heeft de Graaf de term ‘nocentem’ in Thietmar’s verslag onjuist geïnterpreteerd. (terug)
17 - Website Wikipedia – ‘legioen’. (terug)
18 - Van Bentum (2006, p. 10). (terug)
19 - Verbruggen (1977, p. 10); Werner (1991, p. 388). (terug)
20 - De Graaf (1996, p. 42). (terug)
21 - Alpertus gebruikt de term ‘fossae’. Over de vertaling hiervan is veel gediscussieerd. Volgens Hoek (1973a, p. 79) werden hiermee sloten bedoeld terwijl van Rij (1999, p. 79) en ook de Graaf (1996, p. 102) meenden dat het dijken waren. Heinsbroek (2004; zie vooral de bijdrage van Willem van Bentum aan dit artikel) en de Ridder (2006) hebben uiteindelijk overtuigend aangetoond dat de juiste vertaling ‘sloten’ of ‘grachten’ is, en niet ‘dijken’. (terug)
22 - Hoek (1973a). (terug)
23 - De Graaf (1996, p. 102); Halbertsma (2000, p. 199); de Ridder (2001, p. 44). (terug)
24 - De Graaf (1996, p. 96 – 102). (terug)
25 - De Ridder (2006). (terug)
26 - De Ridder & van Loon (2007); Hoek (1973b). (terug)
27 - Roest & van Loon (2007). (terug)
28 - De Ridder (2006). (terug)
29 - De Ridder (mond. med.). (terug)
30 - Köpke & Dümmler (1876, p. 91 e.v.). (terug)
31 - Van der Tuuk (2008); Anglo-Saxon Chronicle. (terug)
32 - Henderikx (1997, p. 120 en noot 109). (terug)
33 - De Bella campestria noemen 11 juli. In Beke’s Chronographia staat juni, maar volgens Bruch (1973, p. 77) moet dat een schrijffout zijn. Beke zegt immers ook dat 19 dagen later de slag van 29 juli plaatsvond. 19 dagen later wil zeggen op de negentiende dag daarna, waarbij 11 juli als eerste dag wordt geteld. (terug)
34 - Hirsch (1875, p. 100); Opperman (1933, p. 85); de Graaf (1996, p. 103 en noot 160); van Tuyl (1998, p. 29, 32); Halbertsma (2000, p. 138). (terug)
35 - Althoff & Wollasch (1983, p. XXVII). (terug)
36 - OHZ 86. (terug)
37 - Van Tuyl (1998, p. 27 en 32); Kuiken (2004, p. 244). (terug)
38 - Halbertsma (2000, p. 138 en 148). (terug)
39 - Kuiken (2004, p. 242). Van Rij (1999, p. 69) noemt 1011/1012 als overlijdensjaar, maar Kuiken beargumenteert dat dit onjuist is. (terug)
40 - Van Tuyl (1998, p. 27 en 32). (terug)
41 - Kuiken (2004, p. 244); OHZ 73. (terug)
42 - De Graaf (1996, p. 103); Halbertsma (2000, p. 138). (terug)
43 - Alpertus, Anselmus, Vita Balderici, Annalen van Elmare en Necrologium van St-Lambert te Luik. (terug)
44 - Kluit (1780, p. 70); van der Aa (1858, onder meer in de biografie van Dirk III en van bisschop Adelbold); Hirsch (1875, p. 96, over Vlaardingen: “den Punkt des Angriffs und der Schlacht von 1018 kann es unmöglich gewesen sein”); Vanderkindere (1902, p. 93); Klein (2004), echter zonder enige onderbouwing; zie verder de werken aangehaald door Poelman (1910). (terug)
45 - Dit bericht verschijnt voor het eerst in de Annalen van Egmond, opgesteld rond 1120. (terug)
46 - OHZ 86. (terug)
47 - Henderikx (2005, p. 54). (terug)
48 - Frijhoff & van Herwaarden (2000, p. 19). (terug)
49 - Jansen (1979, p. 27). (terug)
50 - Ter Brugge (1992); Defilet & de Ridder (2001). (terug)
51 - Groen & de Ridder (2007). (terug)
52 - Jansen (1979, p. 15); Algra & Algra, (1956/1978, p. 66); Frijhoff & van Herwaarden (2000, p. 15). (terug)
53 - Poelman (1910, p. 367). Ook Jansen (1979, p. 15) noemt Klaas Kolyn als bedenker van de Dordrecht-mythe, echter zonder verwijzing naar Poelman. (terug)
54 - Van Loon (1745, p. 284 e.v.); Wagenaar (1749, p. 140); Zie ook noot 44. (terug)
55 - Henderikx (1997, p. 104 en noot 19). Zie ook Ramaer (1899, p. 167) over de naam ‘Merwede’. (terug)
56 - Website Annals of Ulster, AD 1018; Ho Peng Yoke (1962, nummers 360 en 362). (terug)
57 - Website Faintich. (terug)
58 - Nieuwenhuijsen (2007). (terug)


Afb. 9. Op de hoek van het Vlaardingse stadhuis staat een standbeeld van Dirk III. Het stadhuis ligt tegenover de kerk, op oude terp van Vlaardingen. Het is aannemelijk dat de echte Dirk hier 1000 jaar geleden zelf heeft rondgelopen. Foto's: Kees Nieuwenhuijsen.

Referenties

De primaire bronnen (uitgaven van oorspronkelijke teksten), literatuur (geschiedkundige studies) en websites zijn hieronder in drie aparte lijsten weergegeven.
Sommige referenties bevatten zowel de uitgave van een tekst als een onderzoeksverslag. Om het zoeken te vereenvoudigen, zijn zulke referenties in beide lijsten opgenomen. Zo is van Rij’s uitgave en studie van het werk van Alpertus van Metz bij de verhalende bronnen opgenomen onder de letter A (van Alpertus) en bovendien bij de literatuur onder de letter R (van van Rij).
Steeds meer bronnen en boeken verschijnen op het Internet. Digitale versies zijn in deze lijst niet opgenomen. Ze zijn te vinden door te zoeken op de websites books.google.nl en www.archive.org

De volgende afkortingen zijn in de lijsten en in de voetnoten gebruikt:
MGH - Monumenta Germaniae Historica, www.dmgh.de
OHZ - Koch, Oorkondenboek van Holland en Zeeland,
VLAK - Vlaardings Archeologisch Kantoor, www.vlaardingen.nl/archeologie

Primaire bronnen

Alle uitgaven geven de volledige oorspronkelijke teksten in het Latijn, tenzij anders vermeld.
Alpertus van Metz, De diversitate temporum
MGH SS IV, 1841, 700 - 723. Latijnse tekst plus Nederlandse vertaling in H. van Rij, Gebeurtenissen van deze tijd, Alpertus Mettensis / Alpertus van Metz, Verloren, Amsterdam, 1980. Nederlandse vertaling ook in H. van Rij, Alpertus van Metz, Gebeurtenissen van deze tijd, Een fragment over bisschop Diederik I van Metz en De mirakelen van de heilige Walburg van Tiel, Verloren, Hilversum, 1999, 46 - 80.
Alpertus van Metz, Miraculae S. Waldburgae Tielensia
MGH SS XV II, 1888, 764 – 766. Nederlandse vertaling in H. van Rij, Alpertus van Metz, Gebeurtenissen van deze tijd, Een fragment over bisschop Diederik I van Metz en De mirakelen van de heilige Walburg van Tiel, Verloren, Hilversum, 1999, 87 - 91.
Anglo-Saxon Chronicle
Ed. J. Ingram, London, 1823. Angelsaksische tekst en vertaling in modern Engels.
Annalen van Egmond (Annales Egmundenses)
In: O. Oppermann, Fontes Egmundenses, Kemink, Utrecht, 1933, 111 - 208. Nieuwe uitgave, met Nederlandse vertaling, in: M. Gumbert-Hepp, J.P. Gumbert & J.W.J. Burgers, Annalen van Egmond, Verloren, Hilversum, 2007, 1 - 333.
Annalen van Elmare (Annales Elmarenses
In: P. Grierson, Les annales de Saint-Pierre de Gand et de Saint-Amand, Palais de Académies, Bruxelles, 1937, 74 - 115.
Annalen van Keulen (Annales Colonienses minores)
MGH SS XVI, 1859, 729 – 738.
Annalen van Lobbes (Annales Laubienses Leodienses et Fossenses)
MGH SS IV, 1841, 8 – 35.
Annalen van Luik (Annales Sancti Iacobi Leodiensis)
MGH SS XVI, 1859, 632 – 683.
Annalen van Park (Annales Parchenses)
MGH SS XVI, 1859, 598 – 608.
Annalen van Quedlinburg (Annales Quedlinburgenses)
MGH SS III, 1839, 22 – 90; vernieuwde uitgave: MGH SRG 72, 2004.
Annals of Ulster
Website: www.ucc.ie/celt/published/T100001A/index.html Oud-Iers plus Engelse vertaling.
Anselmus, Gesta episcoporum Tungrensium, Trajectensium, et Leodensium
MGH SS VII, 1846, 134 – 234.
Beke, J. de, Chronographia
Ed. H. Bruch, Nijhoff, ´s-Gravenhage, 1973 (in het Latijn). Middelnederlandse versie: Croniken van den Stichte van Utrecht ende van Hollant, ed. H. Bruch, Nijhoff, ´s-Gravenhage, 1982.
Bella Campestria
In: S. Muller Fzn., Drie Utrechtsche kroniekjes, voor Beka’s tijd, Bijdragen en mededeelingen van het Historisch Genootschap (BMHG) 11, 1888, 460 – 509.
Egmondse Kroniek (Chronicon Egmundanum)
In: A. Kluit, Historia critica comitatvs Hollandiae et Zeelandiae ab antiqvissimis inde dedvcta temporibvs, Pieter Gillissen & Isaac de Winter, Middelburg, 1777. Nieuwe uitgave, met Nederlandse vertaling, in: M. Gumbert-Hepp, J.P. Gumbert & J.W.J. Burgers, Annalen van Egmond, Verloren, Hilversum, 2007, 1 - 341.
Gesta episcoporum Cameracensium
MGH SS VII, 1846, 393 – 525.
Ho Peng Yoke
Ancient and Mediaeval Observations of Comets and Novae in Chinese Sources, Vistas in Astronomy 5, 1962, 127 - 225. Engelse vertalingen.
Klaas Kolyn, Rymchronyk
In: G. van Loon, Geschicht-historiaal rym, of Rymchronyk van den heer Klaas Kolyn, Benedictiner monik der abtdye te Egmont, P. de Hondt, ’s-Gravenhage, 1745.
Koch, A.C.F., OHZ
Oorkondenboek van Holland en Zeeland tot 1299, I: eind van de 7e eeuw tot 1222, Nijhoff, ’s-Gravenhage 1970 .
Necrologium van Merseburg
In: G. Althoff & J. Wollasch, Die Totenbücher von Merseburg, Magdeburg und Lüneburg, MGH Libri mem. N.S. 2, Hannover, 1983.
Necrologium van St-Lambert te Luik
In: A. Marchandisse, L’obituaire de la cathédrale Saint-Lambert de Liège (XIe – XVe siècles), Académie royale de Belgique, Bruxelles, 1991.
Necrologium van Weissenburg (Kalendarium Necrologicum Weissenburgense)
In: J.F. Boehmer, Fontes rerum Germanicarum. Geschichtsquellen Deutschlands Band 4, Cotta, Stuttgart, 1868, 310 - 314.
Nieuwenhuijsen, K., Ad Flaridingun
Vlaardingen in de elfde eeuw, uitgave VLAK, in voorbereiding. Middeleeuwse bronnen over de Slag bij Vlaardingen en andere Vlaardingse gebeurtenissen in de elfde eeuw. Oorspronkelijke teksten en Nederlandse vertalingen.
Reinerus, Vita Wolbodonis Episcopi Leodiensis
MGH SS XX, 1868, 565 – 571.
Rijmkroniek van Holland (366-1305)
Ed. J.W.J. Burgers, Instituut voor Ned. Geschiedenis, Den Haag, 2004. Volledige tekst met woordverklarend commentaar; het laatste deel van de Rijmkroniek is opgesteld door Melis Stoke; de auteur van het gedeelte over de elfde eeuw is onbekend).
Rupert van Deutz, Ruperti Chronicon
MGH SS VIII, 1848, 261 – 279.
Sigebert van Gembloers, Sigeberti Gemblacensis chronica
MGH SS VI, 1844, 268 - 474.
Thietmar van Merseburg, Chronicon
In: R. Holtzmann, Die Chronik des Bischofs Thietmar von Merseburg, MGH SRG N.S. 9, München, 1935 (herdruk 1980).
Vita Balderici episcopi Leodiensis
MGH SS IV, 1841, 724 – 738.

Literatuur

Aa, A.J. van der
Biographisch Woordenboek der Nederlanden, van Brederode, Haarlem, 12 delen, 1852 – 1878.
Algra, A. & H. Algra
Dispereert niet. Twintig eeuwen historie van de Nederlanden Deel 1, Wever, Franeker, 1ste druk: 1956; 8ste druk: 1978 (hier geraadpleegd).
Althoff, G. & J. Wollasch
Die Totenbücher von Merseburg, Magdeburg und Lüneburg, MGH Libri mem. N.S. 2, Hannover, 1983.
Bentum, W. van
Onuitsprekelijke rampspoed, Terra Nigra 166, 2006, 7 – 18.
Blok, D.P.
Het mondingsgebied van de Oude Rijn in de vroege middeleeuwen, in: M.C. van Trierum & H.E. Henkes, Rotterdam Papers V, Rotterdam, 1986, 169 - 172.
Bonth, R. de
Een oud man of een jonge bedrieger. Balthazar Huydecoper en de rijmkroniek van Klaas Kolijn, Madoc 7, 1993, 36 - 46.
Bruch, H.
Chronographia Johannis de Beke, Nijhoff, ´s-Gravenhage, 1973.
Ter Brugge, J.P.
De opgraving "Hogewerf" te Vlaardingen, Terra Nigra 124, 1992, 4 - 6.
Bult, E.J.
Ontginning en bewoning ten noorden van de Maasmond en de landschappelijke veranderingen die daarbij optraden, in: M.C. van Trierum en H.E. Henkes, Rotterdam Papers V, Rotterdam, 1986, 115 - 136.
Defilet, M.P. & T. de Ridder
Grafelijke hof te Vlaardingen kort na 985 aangelegd. Datering oudste hof van Holland door C14-datering bevestigd, Terra Nigra 150, 2001, 50 - 54.
Droysen, G. & R. Andree
Allgemeiner historischer Handatlas, Velhagen & Klasing, Bielefeld, 1886.
Frijhoff, W & J. van Herwaarden
Geschiedenis van Dordrecht, Gemeentearchief van Dordrecht, 2000.
Graaf, R. de
Oorlog om Holland 1000 - 1375, Verloren, Hilversum, 1996.
Groen, W.J. & T. de Ridder
Gat in de markt 01.101, Het menselijk botmateriaal uit de periode 1000 - 1050, VLAK-verslag 15.3, 2007.
Halbertsma, H.
Frieslands oudheid - Het rijk van de Friese koningen, opkomst en ondergang, Matrijs, Utrecht, 2000.
Halsall, G.
Warfare and Society in the Barbarian West, 450 - 900, Routledge, London, 2003.
Heinsbroek, P.
De Slag bij Vlaardingen (1018), Terra Nigra 159, 2004, 8 – 21.
Henderikx, P.A.
De bisschop van Utrecht en het Maas-Merwede-gebied in de elfde en twaalfde eeuw, in: E.S.C. Erkelens-Buttinger e.a., De kerk en de Nederlanden, Hilversum, 1997, 99 – 128. Later ook gepubliceerd in: B. van Bavel e.a., Land water en bewoning, Verloren, Hilversum, 2001, 38 - 67.
Henderikx, P.A.
Graaf en stad in Holland en Zeeland in de twaalfde en vroege dertiende eeuw, in: R. Rutte & H. van Engen, Stadswording in de Nederlanden, Verloren, Hilversum, 2005.
Hirsch, S.
Jahrbücher des Deutschen Reichs unter Heinrich II. Band 3, Hrsg. und vollendet von Harry Breßlau, Duncker und Humblot, Berlin, 1875. Neudruck der Auflage von 1875: Duncker & Humblot, Berlin, 1975.
Ho Peng Yoke
Ancient and Mediaeval Observations of Comets and Novae in Chinese Sources, Vistas in Astronomy 5, 1962, 127 - 225 (Engelse vertaling).
Hoek, C.
De Hof te Vlaardingen, Tijdschrift Holland 5, 1973(a), 57 – 91.
Hoek, C.
De Middeleeuwen, in: T. Vos-Dahmen von Buchholz, Van steurvisser tot stedeling, Stichting Flenio, Vlaardingen, 1973(b), 118-146.
Hoppenbrouwers, P.C.M.
Van Waterland tot stedenland. De Hollandse economie ca. 975 - ca. 1570, in: T. de Nijs & E. Beukers, Geschiedenis van Holland tot 1572, Verloren, Hilversum, 2002, 103 - 148.
Janse, A.
Een in zichzelf verdeeld rijk. Politiek en bestuur van de tiende tot het begin van de vijftiende eeuw, in: T. de Nijs & E. Beukers, Geschiedenis van Holland tot 1572, Verloren, Hilversum, 2002, 69 - 102.
Jansen, H.P.H.
Apud Thuredrech, Bank Mees & Hope NV, Dordrecht, 1979.
Jansen, H.P.H.
Holland, Zeeland en het Sticht 1100-1433, in: D.P. Blok e.a., Algemene Geschiedenis der Nederlanden, deel 2: Middeleeuwen, Fibula-Van Dishoek, Haarlem, 1982, 281 – 323.
Klein, P.W.
Roverhoofdman Dirk III, in: 1000 jaar vaderlandse geschiedenis, Balans, Amsterdam, 2004, 31 - 52.
Kluit A.
Historia Critica Comitatus Hollandiae et Zeelandiae Band II deel 1, Gillissen & De Winter, Middelburg, 1780.
Köpke, R. & Dümmler, E.
Kaiser Otto der Große, Jahrbücher der Deutschen Geschichte, Duncker und Humblot, Leipzig, 1876.
Kuiken, K.
“Na Unroch Godizo”: het taaie leven van een falsum, De Ned. Leeuw 121, 2004, 238 – 254.
Loon, G. van
Geschicht-historiaal rym, of Rymchronyk van den heer Klaas Kolyn, Benedictiner monik der abtdye te Egmont, P. de Hondt, ’s-Gravenhage, 1745.
Nieuwenhuijsen, K.
De moord op Godfried met de Bult, Terra Nigra 169, 2007, 48 - 59. Zie ook www.keesn.nl/murder.
Oppermann, O.
Fontes Egmundenses, Kemink, Utrecht, 1933.
Poelman, H.A.
De verovering van het Merwede-gebied door graaf Dirk III, BVGO 4-8, 1910, 349 - 372.
Ramaer, J.C.
Geographische Geschiedenis van Holland bezuiden de Lek en Nieuwe Maas in de Middeleeuwen, Müller, Amsterdam, 1899.
Reuter, T.
Unruhestiftung, Fehde, Rebellion, Widerstand: Gewalt und Frieden in der Politik der Salierzeit, in: S. Weinfurter & H. Kluger, Die Salier und das Reich Band 3, Thorbecke Verlag, Sigmaringen, 1991, 297 - 325.
Ridder, T. de
Van donk tot stad, VLAK, Vlaardingen, 2001.
Ridder, T. de
De slag bij Vlaardingen – analyse van de beschrijving van Alpertus van Metz en de mogelijke locatie van de burcht van Dirk III, Terra Nigra 164, 2006, 18 – 33.
Ridder, T. de & C. van Loon
Het profiel van Vlaardingen, VLAK-verslag 44, 2007.
Rij, H. van
Gebeurtenissen van deze tijd, Alpertus Mettensis / Alpertus van Metz, Verloren, Amsterdam, 1980.
Rij, H. van
Alpertus van Metz, Gebeurtenissen van deze tijd, Een fragment over bisschop Diederik I van Metz en De mirakelen van de heilige Walburg van Tiel, Verloren, Hilversum, 1999.
Roest, P.B. van der & C. van Loon
Het geofysisch onderzoek, VLAK-verslag 45, 2007.
Tuuk, L. van der
Noormannen in de Lage Landen, Omniboek, Kampen, 2008.
Tuyl, W. van
Het ambacht Zwammerdam, Verloren, Hilversum, 1998.
Vanderkindere, L.
La formation territoriale des principautés belges au Moyen Age, vol. 1, Bruxelles, Lamertin, 1902.
Verbruggen, J.F.
The Art of Warfare in Western Europe During the Middle Ages, Boydell & Brewer, Woodbridge, 1997.
Verkerk, C.L.
Tollen en waterwegen in Holland en Zeeland tot in de vijftiende eeuw, in: D.E.H. de Boer, E.H.P. Cordfunke & H. Sarfatij, Holland en het water in de middeleeuwen, Verloren, Hilversum (1997), 97 - 114.
Wagenaar, J.
Vaderlandsche Historie, vervattende de geschiedenissen der nu vereenigde Nederlanden, inzonderheid die van Holland, van de vroegste tyden af. Tweede Deel, Tirion, Amsterdam, 1749.
Werner, M.
Der Herzog von Lothringen in salischer Zeit, in: S. Weinfurter & H. Kluger, Die Salier und das Reich Band 1, Thorbecke Verlag, Sigmaringen, 1991, 367 - 475.

Websites

De websites zijn geraadpleegd in februari 2010.
Annals of Ulster, CELT: The Corpus of Electronic Texts, www.ucc.ie/celt/published/T100001A , 1997 – 2010.
Faintich, M., Symbolic Messengers, Astronomical Symbols on Ancient and Medieval Coins, www.symbolicmessengers.com/cnut.htm, ongedateerd.
Rijmkroniek van Klaas Kolyn, www.klaaskolijnnet.nl, ongedateerd.
Wikipedia – ‘legioen’, nl.wikipedia.org/wiki/Legioen, laatste update: februari 2010.


De Slag bij Vlaardingen (1018)

© Dr. Kees C. Nieuwenhuijsen
e-mail: kees.nieuwenhuijsen@tip.nl
home page: www.keesn.nl
Als u teksten of plaatjes van deze website wilt kopieren, stuur mij dan a.u.b. een e-mail
If you want to copy any pictures or texts from this website, please send me an e-mail