Van der Schaar merkte al op dat de variatie in persoonsnamen afnam over de eeuwen. Hij demonstreerde dit aan de hand van slechts één voorbeeld: een vergelijking van twee namenlijsten, een uit de eigendomslijst van de Utrechtse Sint-Maartenskerk (8e/10e eeuw), en een uit Alkmaar (begin 12e eeuw).
De eerste lijst bevatte 48 personen, waarvan slechts één paar dezelfde naam had; vrijwel iedereen in deze lijst had een unieke naam. De tweede echter gaf 77 personen, waaronder tal van duplicaten: 7 namen kwamen tweemaal voor, 2 namen driemaal, en 2 namen (Herman en Thiedric) zelfs viermaal. Slechts 49 van de 77 personen had een unieke naam.
(1)
Op deze pagina is geprobeerd deze afname in variatie beter te onderbouwen, aan de hand van meer dan een enkel voorbeeld.
In de analyse zijn alle mannennamen en vrouwennamen uit de huidige inventarisatie gebruikt.
Bovendien is een vergelijking gemaakt met de inventarisatie uit de latere middeleeuwen.
Verschillende schrijfwijzen van eenzelfde combinatie van elementen (bv. Theodric en Deodericus) werden als één naam beschouwd.
Een vergelijking tussen de eeuwen werd bemoeilijkt door het feit dat de aantallen geregistreerde individuen per eeuw sterk uiteen liepen. Voor de eerste eeuwen waren de aantallen laag. Als er slechts een klein aantal namen is geregistreerd, is de kans op het vinden van een paar dezelfde namen relatief klein.
(2)
Om dit probleem te ondervangen is de lijst met 5126 mannen chronologisch gesorteerd, en opgeknipt in elf even grote blokken, elk met 466 personen. Het eerste blok bestreek een lange periode (7e en 8e eeuw) en het laatste blok maar een decennium (1140 t/m 1150). De 923 vrouwen zijn eveneens gesorteerd en opgeknipt in twee ongeveer even grote blokken van 461 en 462 personen. Nu kon een vergelijking tussen gelijke blokken worden gemaakt.
(3)
Voor elk blok (c.q. periode) werd het aantal unieke persoonsnamen geteld.
Figuur 1. Aantal unieke mannelijke eigennamen.
Elk blok vertegenwoordigt 466 mannelijke individuen.
Figuur 2. Aantal unieke vrouwelijke eigennamen.
Elk blok vertegenwoordigt 461 of 462 vrouwelijke individuen.
De grafieken tonen, zoals verwacht, een afname in de variatie in de loop van de tijd.
Het aantal unieke namen daalde gestaag, zowel bij mannen als vrouwen. In het begin van de studie waren er per blok van 460-470 personen nog meer dan 300 verschillende namen maar op het eind van de studieperiode lag dit nog maar net boven de 200.
De afname in variatie ging na 1150 door. In de 13e-eeuwse inventarisatie werden bij de mannen onder 3146 individuen 347 verschillende namen aangetroffen.
(4)
De gegevens uit de 13e eeuw konden niet worden opgesplitst in blokken van circa 466. Om de getallen toch te kunnen vergelijken werden voor de mannen uit de huidige studie de meest recente 3146 individuen beschouwd (vanaf het jaar 1006). Zij hadden 822 verschillende namen, dus ruim tweemaal zoveel als in de 13e eeuw. Dit betekent dat van de 11e/12e eeuw naar de 13e eeuw de variatie nog eens halveerde.
Het aantal vrouwelijke individuen in de 13e-eeuwse inventarisatie was 503, met 125 unieke namen. In de huidige studie hadden de 503 meest recente vrouwen (vanaf het jaar 1030) 235 unieke namen, bijna tweemaal zoveel als in de 13e eeuw. Dus ook bij de vrouwen halveerde de variatie in voornamen vanaf de 11e/12e eeuw naar de 13e eeuw.
Van der Schaar stelde dat er bij de vrouwen veel meer variatie in voornamen was dan bij de mannen. “Van de gewoonten der vernoeming week men klaarblijkelijk in de vrouwelijke lijn gemakkelijker af - vreemde namen nam men hier eerder over”.
(5)
De getallen bevestigen deze stelling niet. Een vergelijking van de figuren 1 en 2 toont dat in overeenkomstige periodes de aantallen unieke namen bij mannen en vrouwen ongeveer gelijk waren. In de vroege eeuwen leek de variatie bij vrouwen eerder iets lager te liggen dan bij mannen.
Noten
1 - Van der Schaar (1953, p. 95).
De afname in variatie in eigennamen is ook genoemd, maar niet echt onderbouwd, door Leys (1959) en Gysseling (1965).
Wel met kwantitatieve onderbouwing: Chedeville (1992): Bretagne, tussen de jaren 1000 en 1280.
2 - Zo werden er in de 8e eeuw 217 verschillende mannennamen gevonden en in de 12e eeuw wel drie maal zoveel: 672. Daaruit kan echter niet geconcludeerd worden dat de variatie in namen toenam, want aan de andere kant werden er in de 8e eeuw maar 244 mannelijke individuen geregistreerd, waarvan 196 (80%) met een unieke naam; in de 12e eeuw waren deze aantallen resp. 1717 en 310 (18%).
3 - Het aantal van 466 personen is willekeurig gekozen; met een andere blokgrootte (b.v. ruim 300, wat resulteerde in 17 mannenblokken en drie vrouwenblokken) waren de resultaten in essentie hetzelfde. Er is gekozen voor een ongeveer gelijke blokgrootte voor mannen en vrouwen om een vergelijking tussen de geslachten te kunnen maken.
4 - Namen in de Lage Landen 1250-1300.
5 - Van der Schaar (1953, p. 42).
|